Op 30 april 2025 heeft de Commissie van Beroep DSI uitspraak gedaan in een zaak tegen een ex-werknemer van een beleggingsonderneming, die daar werkzaam was als Senior Investment Manager.
Het hoger beroep gaat over een toetsing van de uitspraak van de Tuchtcommissie DSI van 27 augustus 2024. De Tuchtcommissie heeft in die uitspraak een klacht van DSI gegrond verklaard ten aanzien van het verwijt dat ziet op belangenverstrengeling van de gecertificeerde.
Artikel 7.1.8 Gedragscode: DSI Kernprincipe 7: Wees duidelijk over belangen
De overige klachten van DSI zijn ongegrond verklaard. De Tuchtcommissie heeft afgezien van het opleggen van een maatregel aan de verweerder.
DSI heeft drie beroepsgronden aangevoerd tegen de uitspraak. Volgens DSI had de Tuchtcommissie een oordeel moeten geven over de vraag of de gecertificeerde nevenactiviteiten heeft verricht die in strijd zijn met de gedragscode van DSI. Daarnaast meent DSI dat de Tuchtcommissie DSI een onjuiste beslissing heeft genomen over de vraag of de gecertificeerde beleggingsdiensten heeft verleend via zijn eigen vennootschap beleggingsdiensten zonder dat sprake was van een AFM-vergunning. Tot slot meent DSI dat de gecertificeerde ten onrechte geen sanctie opgelegd heeft gekregen.
De Commissie van Beroep DSI heeft geoordeeld dat de tweede beroepsgrond slaagt en heeft het klachtonderdeel dat de gecertificeerde vanuit zijn privé vennootschap illegale beleggingsdiensten heeft verleend alsnog gegrond verklaard.
Artikel 7.1.5 en 7.1.6 Gedragscode: DSI Kernprincipe 5: Leef regels na
De overige beroepsgronden zijn afgewezen. De Commissie van Beroep heeft – net als de Tuchtcommissie – afgezien van het opleggen van een maatregel aan de gecertificeerde.